Grammaticavideo’s

Lidwoorden 1: de of het?
Veel talen hebben geen lidwoorden. Het Nederlands wel. Het zijn er drie: ‘een’, ‘de’ en ‘het’. Veel mensen denken dat er geen regels zijn voor ‘de’ en ‘het’. Maar dat klopt niet. Die zijn er wel.
In deze video leer je de belangrijkste regels voor ‘de’ en ‘het’.

Lidwoorden 2: een of de/het?
Veel talen hebben geen lidwoorden. Het Nederlands wel. Er zijn drie lidwoorden: ‘een’, ‘de’ en ‘het’. In deze video leer je wanneer je ‘een’ gebruikt of geen lidwoord, en wanneer ‘de’ of ‘het’.

Adjectieven
Adjectieven zijn woordjes om iets te beschrijven. Bijvoorbeeld ‘lekkere koffie’ of ‘lekker ijs’. Zoals je ziet, moet je soms een ‘e’ toevoegen en soms niet. In deze video leer je de regels voor +e bij een adjectief.

Werkwoorden 1: regelmatige en onregelmatige werkwoorden
Regelmatige werkwoorden hebben drie vormen: infinitief, stam en stam+t. In deze video leer je de regels. Ook leer je meer over de onregelmatige werkwoorden ‘hebben’ en ‘zijn’ en de werkwoorden ‘staan’, ‘gaan’, ‘slaan’, ‘doen’ en ‘zien’.

Werkwoorden 2: perfectum of imperfectum
Als je iets vertelt wat al gebeurd is, gebruik je perfectum of imperfectum. In deze video leer je hoe je perfectum en imperfectum maakt van regelmatige werkwoorden. Ook leer je wanneer je het werkwoord ‘zijn’ moet gebruiken bij perfectum.

Substantieven
In deze video behandelen we de belangrijkste regels voor de pluralisvormen van substantieven.

Wanneer gebruik je niet en geen
Om iets te ontkennen, gebruik je soms ‘geen’ en soms ‘niet’. Bijvoorbeeld: Ik heb geen auto. Ik werk vandaag niet. Er zijn duidelijke regels voor ‘niet’ en ‘geen’. Kijk daarvoor naar deze video.

Woordvolgorde 1: basisregels voor de woordvolgorde
In deze video leer je de basisregels voor de woordvolgorde in een eenvoudige zin. Dus waar komt het werkwoord of waar komen de werkwoorden en waar het subject in de zin?

Er 1: Het kleine woordje ‘er’
Het kleine woordje ‘er’ is heel belangrijk in het Nederlands. In deze video leer je twee manieren om ‘er’ te gebruiken. ‘Er’ bij een indefiniet subject en ‘er’ voor een eerder genoemde plaats.

Er 2: nog twee manieren om dit woordje ‘er’ te gebruiken
In deze tweede video over ‘er’ leer je nog twee manieren om dit woordje ‘er’ te gebruiken. ‘Er’ met een hoeveelheid of aantal en ‘er’ met een prepositie.

Er 3: ‘er’ in passieve zinnen en uitdrukkingen
In deze video bespreken we nog twee manieren om ‘er’ te gebruiken. De eerste is ‘er’ in een passieve zin zonder subject. In dit type zinnen is het werkwoord altijd singularis (enkelvoud). De andere is ‘er’ in uitdrukkingen. Daar zijn er veel van. We geven je daarvan een paar voorbeelden.

Modale werkwoorden
‘Moeten’, ‘kunnen’, ‘willen’, ‘mogen’ en ‘zullen’ noemen we modale werkwoorden. Ze zijn onregelmatig en ze geven een bepaalde betekenis aan de zin. In deze video leer je hoe je deze werkwoorden gebruikt.

Werkwoordstijden
In het Nederlands zijn er drie werkwoordstijden die veel gebruikt worden: Presens (tegenwoordige tijd) perfectum (voltooide tijd) en imperfectum (verleden tijd).
In deze video leer je wanneer je welke tijd kunt gebruiken.

Vraagzinnen
In deze video leer je hoe je vragen kan maken in het Nederlands.

Passieve zinnen
Passieve zinnen gebruik je vooral als het niet belangrijk is wie iets doet, maar wel wat er gebeurt of gebeurd is. In deze video leer je hoe je passieve zinnen kunt maken.

Imperatief
Als je wilt dat iemand anders iets doet, gebruik je vaak een imperatief. In deze video leer je hoe je een imperatief maakt en gebruikt.

om ... te + infinitief
Soms kun je aan het eind van een zin de woorden ‘om + te en een infinitief’ gebruiken. Je kunt dat in drie situaties doen. In deze video leer je precies hoe en wanneer je dat kunt doen.

Werkwoorden met 'te'
In deze video bespreken we welke werkwoorden ‘te’ krijgen zoals ‘hoeven’. Er zijn vijftien werkwoorden die dit woordje ‘te’ krijgen.

Scheidbare werkwoorden
In deze video leggen we uit wat scheidbare werkwoorden zijn. Er zijn heel veel van dit soort werkwoorden. Ze hebben allemaal een aparte betekenis.

Reflexieve werkwoorden
In deze video leggen we uit hoe je reflexieve werkwoorden moet gebruiken. Dat zijn werkwoorden met een reflexief pronomen zoals ‘me’, ‘je’ en ‘zich’. Er zijn ongeveer dertig reflexieve werkwoorden die we veel gebruiken. Het is handig om daar een lijstje van te maken om te leren.

Relatieve bijzinnen
Relatieve zinnen gebruik je om extra informatie te geven over iets of iemand. In deze video leer je hoe je deze relatieve bijzinnen kunt gebruiken.